|
||||||||
|
Erg vaak gebeurt het niet, dat we muziek uit Estland te beluisteren krijgen, maar met deze Rüüt (de naam betekent “goudplevier” in het Ests) zitten we alvast gebeiteld qua kennismaking. Deze Kiriküüt (dat betekent dan weer “nachtegaal),is de derde plaat van wat vandaag, ne enkele personeelswissels, een kwartet is, bestaande uit zangeres Maarja Soomre, die ook melodica speelt, fiddler/zangeres Maili Messalu, gitarist/zanger Jaan-Erik Aardam en accordeonist/kantelespeler Juhan Uppin. Zoals je misschien al vermoedde, speelt de natuur een belangrijke rol in het repertoire vanhet viertal dat niet alleen eigen materiaal schrijft, maar zich ook heeft bekwaamd in het afstoffen en re-arrangeren van oude Estse volksliederen. Het eerste dat je opvalt, wanneer je de plaat beluistert, is het gevoel voor ritme en timing van de band: dat lijkt allemaal simpel, maar ga er maar eens aan staan :et een instrumentarium dat diep in de traditie geworteld is een klank bereiken, die helemaal hedendaags klinkt. In een snel nummer als “Poissmehe Polka” komt dat wellicht het duidelijks tot uiting, maar de band is op zijn best in het iets rustiger werk, zoals bij voorbeeld het toepasselijke genoemde “Valtsike” en vooral in de titelsong, waarin de stemmen heerlijk de strijd aangaan met de kantele. Ik vermoed dat een nummer dat “Kadrile” geen vertaling behoeft, maar het verdient wel de nodige aandacht, vanwege de er bossa-aandoende inkleuring en “Toonetulled”, dat op single verscheen, is wellicht het beste visitekaartje dat uit de plaat gehaald kon worden. ier heerlijke stemmen en instrumenten die op nogal repetitieve wijze, een achtergrond uittekenen, die toelaat dat alles gaat schitteren. Een wat betoverende atmosfeer, diep in de natuur gedrenkt, is het ideale decor voor een lied dat een poging is om iets uit te leggen waarvoor weinig wetenschappelijke verklaring bestond: waarom vogels in de herfst verdwenen en in de lente weer terugkwamen. In de stand der wetenschap van toen, werd de volkswijsheid dat de vogels naar Toonela vlogen. Toonela was gekend als “de plaats des doods” en i de lente mocht je niet buitenkomen, zonder een stukje brood in de mond. Dat brood beschermde je tegen het kwaad en de ziektes die door de vogels meegebracht werd uit Toonela. Een typisch verhaal van (bij)geloof, zoals de folkmuziek overal ter wereld ze in herinnering brengt en in stand houdt. Natuurlijk: we begrijpen helemaal niks van wat er gezegd en gezongen wordt en dus moeten we ons behelpen met wat we horen en dat is in dit geval nergens minder dan bijzonder mooi: de stemmen zijn heerlijk, de instrumentatie is passend en nergens overheersend en het eindproduct vormt een mooie mix van klassiek en modern. Iets zegt mij, dat dit vooral live heel fijn moet klinken, al kon ik keer op keer weer erg genieten van deze plaat. Zeker te onthouden en bij te schrijven op de lijst van “te volgen artiesten”. (Dani Heyvaert)
|